Eén dag kan het verschil maken, schrijft paleontoloog Melanie During (34) in haar net verschenen boek De laatste lente van de dinosauriërs. Eén meteorietinslag, op een voorjaarsdag 66 miljoen jaar geleden, zorgde voor het einde van onder andere de T. rex, de Edmontosaurus, de Ankylosaurus en de Triceratops. Een kantelpunt in de evolutie: niet langer zouden de dinosauriërs de dienst uitmaken. „Al zijn ze natuurlijk niet écht uitgestorven.” During wijst door het raam vanuit het stabiele-isotopenlab van de Vrije Universiteit in Amsterdam, waar ze enkele jaren geleden baanbrekend onderzoek deed. Naar een duif. „Zolang er vogels zijn, zijn er dino’s.”
Ook in haar eigen leven waren er van die allesbepalende dagen. Bijvoorbeeld het moment dat ze, als 7-jarige in de Kop van Noord-Holland, een hoopje met vreemdgevormde schelpen aantrof. Donker, dof en zwaar, ze voelden als kiezels in haar hand. Het bleken fossiele schelpen. „Ik was een buitenbeentje als kind. Ik werd gepest, uitgelachen om mijn kringloopwinkelkleren. Die schelpen vormden de poort naar een andere wereld, een ver verleden. Vol passie begon ik alle boeken over fossielen te lezen die ik tegenkwam.”
Of neem de dag, vele jaren later, dat ze een college volgde van paleontoloog John de Vos. Net vóór hij begon brak het clipje af waarmee hij de microfoon aan zijn colbert moest bevestigen, en even dreigde zijn voordracht niet door te gaan. During had zó naar het college uitgekeken dat ze hem haar haarclipje aanbood. „Vervolgens gaf hij zó’n goede presentatie dat ik vanaf toen zeker wist dat ik paleontoloog wilde worden.”
Bijna koortsachtig drong het tot me door: tot nu toe hadden we dit uitsterven alleen kunnen bestuderen op een tijdschaal van tienduizenden tot miljoenen jaren, maar deze vissen hadden de dag vastgelegd.
(Uit: De laatste lente van de dinosauriërs, blz. 207)
En dan was er die dag in 2017 waarop ze een lezing van Jan Smit bijwoonde – de Nederlandse geoloog die in de jaren zeventig samen met de Amerikanen Walter en Luis Alvarez als eerste bewijs vond voor de theorie dat de dinosauriërs zijn uitgestorven door een meteorietinslag. In die lezing vertelde Smit over een nieuwe onderzoekslocatie in North-Dakota – Tanis (genoemd naar een legendarische stad uit Indiana Jones-film Raiders of the Lost Ark) waar voor het eerst fossielen waren gevonden van de dag dat de meteoriet insloeg. Vissen met microtektieten in hun kieuwen: glasdruppels, neergeregend nadat de meteoriet de aarde had getroffen. In haar boek beschrijft During hoe ze, luisterend naar Smits woorden, werd overvallen door een koortsachtig gevoel. „Voor het einde van de presentatie had ik hem al een e-mail gestuurd met de vraag of ik die vissen mocht bestuderen. En dat terwijl ik niet eens echt van vissen houd.” Op die manier wilde ze proberen te achterhalen in welk seizoen de dinosauriërs uitstierven.
Die doortastendheid leverde haar niet alleen een afstudeeronderwerp op, maar ook de Escherprijs voor beste aardwetenschappelijke masterscriptie én een publicatie in het vooraanstaande tijdschrift Nature. Met behulp van 3D-röntgenscans (die ze zelf liet maken bij de deeltjesversneller in Grenoble) en flinterdunne slijpplaatjes ontdekte During groeilijnen in de botten van de fossiele vissen, waaruit bleek dat ze aan het begin van hun groeiseizoen zaten op het moment dat ze stierven: in het voorjaar. „Van een van de vissen hebben we toen hier in het stabiele-isotopenlab botmateriaal uitgeboord en gemeten, om de verhouding van koolstofisotopen te kunnen onderzoeken. Zo ontdekten we dat er op het moment van hun dood al wel micro-organismen beschikbaar waren, als voedsel, maar nog niet de maximale hoeveelheid.” Nóg een aanwijzing dat de vissen – en dus ook de dino’s – stierven in lente.
Babyhoatzins [zeer stinkende moerasvogels uit Zuid-Amerika] vallen weleens in het moeras en met hun klauwtjes klauteren ze dan weer terug de bomen in. Als ze volwassen worden zijn de klauwtjes weg. Ook struisvogels hebben klauwen aan hun vleugels als ze jong zijn. Daar kwam ik achter toen ik er in 2016 een ontleedde in mijn achtertuin in Amsterdam-Noord.
(Uit: De laatste lente van de dinosauriërs, blz. 68)
Stilzitten doet During niet. Tijdens haar studie nam ze als vrijwilliger bij Naturalis al deel aan een Triceratops-opgraving in de VS, en werkte ze als model. Na haar afstuderen verhuisde ze, samen met haar vriend („ook een paleontoloog”) naar het Zweedse Uppsala, waarin ze eerst als onderzoeksassistent coprolieten – versteende fossielen drollen – segmenteerde. „Ik groef ze als het ware digitaal op, en kon dan zien wat er in die fossiele poep allemaal bewaard was gebleven aan keverdekschildjes en mottenantennes.” Inmiddels rondt ze aan de universiteit van Uppsala haar promotieonderzoek af, waarin ze met 3D-computermodellen de vroege evolutie van viervoetige gewervelden inzichtelijk maakt; ze gaf TED-talks en gastcolleges én ze publiceerde deze herfst haar eerste boek. In de eerste week stond De laatste lente van de dinosauriërs direct al in de Bestseller Top-60.
Toegankelijk beschrijft During daarin niet alleen welke soorten wanneer leefden, en wat het verschil is tussen vogelheupige en reptielheupige dino’s („mijn grootste frustratie binnen de paleontologie is dat uitgerekend vogels onder de reptielheupigen vallen…”) maar óók hoe ze ooit in de achtertuin van haar studentenhuis een struisvogel ontleedde. „Mijn vriend deed onderzoek naar Archeopteryx lithografica, de oudste dino die op een vogel lijkt, en had daarvoor een vleugel van een struisvogel nodig.”
Tegelijkertijd is het boek ook een persoonlijk verhaal. Onomwonden beschrijft During over de drie pleeggezinnen bij wie ze inwoonde, en over het fossielenzoekende echtpaar dat zich over haar ontfermde als surrogaatouders. „Niet om een zielig verhaal te laten horen, integendeel. Als paleontoloog wil ik juist kinderen uit andere probleemgezinnen motiveren: doe iets wat je leuk vindt. Kies je eigen weg. Te vaak heb ik in mijn jeugd gehoord dat ik de vuile was niet mocht buiten hangen, dat ik mezelf moest wegcijferen, dat ik te koppig was. Maar die koppigheid heeft me juist veel gebracht binnen de wetenschap. Ik durf te gaan voor wat ik wil.”
Sinds de dinosauriërs een naam kregen en als groep werden herkend, stonden onderzoekers van heinde en verre te popelen om ze te bestuderen. Vaker wel dan niet aarzelden zij niet om ontdekkingen van anderen aan zichzelf toe te schrijven, met name die van amateurverzamelaars. Ik zou graag schrijven dat dit niet meer gebeurt, maar dat is helaas zeker niet het geval. Ook tegenwoordig liggen er nog weleens wat rotte peren in het fruitmandje.
(Uit: De laatste lente van de dinosauriërs, blz. 143)
Ook binnen de wetenschap blijft de vuile was nog te vaak verborgen. In december kwam During nog in het nieuws omdat ze opmerkelijke fouten op basis van vermoedelijk vervalste data aantrof in een wetenschappelijk artikel van de Amerikaanse paleontoloog Robert DePalma – de man die de Tanis-site destijds had ontdekt. De zaak loopt nog, dus in het interview wil ze er verder niet op ingaan („in het boek heb ik hem met opzet niet genoemd”) maar ze benadrukt wel hoe belangrijk het is dat misstanden binnen de wetenschap naar buiten worden gebracht.
„Eerder dit jaar nog heb ik me publiekelijk uitgesproken over het grensoverschrijdende gedrag van de Portugese paleontoloog Octávio Mateus. Ik hoef niet met hem samen te werken, dus ik kon me dat permitteren, maar heel veel promovendi kúnnen alleen maar zwijgen omdat ze anders het risico lopen hun baan kwijt te raken. Binnen de wetenschap is er soms sprake van bijna elitair gedrag, mensen op hogere posities worden niet bevraagd, daarmee houd je de problemen in stand. Er is echt een cultuurverandering nodig binnen de wetenschap.”
Tegelijkertijd, zo benadrukt ze, zijn er voldoende wetenschappers die wél de beste bedoelingen hebben. „Ik wil ook laten zien hoe mooi die samenwerkingen soms kunnen zijn. Jan Smit bijvoorbeeld zag hoe groot mijn drive was om dat vissenonderzoek in Tanis te doen, en hoezeer ik eronder leed dat al mijn beursaanvragen werden afgewezen. Ik móést dat jaar afstuderen, mijn studiefinanciering liep op z’n eind, ik stond op het punt om ten einde raad dan maar een saaier onderwerp te kiezen – maar toen bood hij me een persoonlijke lening aan zodat ik toch op veldwerk naar Amerika kon.”
Camille, de promovenda, en ik hadden al maanden voor het experiment contact. Ze had mij gevraagd om haar haar felrood te verven, en dus was ik naar Grenoble gekomen met alle verf en benodigdheden om dit te kunnen doen. Omdat het experiment nog vele uren zou duren, gingen we naar het appartement en begon ik haar haar te bleken. Toen we op het punt stonden om het uit te spoelen en het rood toe te voegen, ging haar telefoon. ‘Hoi, met Paul. Er is iets misgegaan met het experiment, je moet nú komen om het te repareren en weer aan te zetten.’ Dus spoelden we haar haar snel uit, vouwden we een handdoek om haar bijna fluorescerend gele haar en sprongen we in de auto. Felroze en knalgeel voor in een cabriolet.
(Uit: De laatste lente van de dinosauriërs, blz. 230)
„Ik ben niet ijdel, behalve als het over mijn haar gaat”, zegt During lachend terwijl ze een knalroze pluk achter haar oor (met Brontosaurus-oorbellen) strijkt. „Sinds 2011 is het altijd roze geweest – behalve toen het voor een klus in een Mona-toetjesreclame tijdelijk knalrood moest zijn.” Een passage over haarkleur in een wetenschappelijk interview líjkt in de ogen van sommigen wellicht triviaal, maar daar denkt During anders over. Niet voor niets is de cover van haar boek óók knalroze. „Mensen denken te veel in hokjes. Sommige collega-wetenschappers vonden het vreemd dat ik naast mijn studie ook modellenwerk deed. Maar nog los van het feit dat ik mijn collegegeld ergens van moest betalen, vind ik het ook bizar dat je blijkbaar wordt geacht te kiezen tussen wetenschap of mode. Waarom kan het niet gewoon én-én zijn?
„Of neem de harde scheidslijn tussen kunst en wetenschap. Ik houd van tekenen, had me na de middelbare school aanvankelijk eerst aangemeld voor de kunstacademie. Eenmaal aan de universiteit leek het alsof ik al die creativiteit moest loslaten. Terwijl ik uiteindelijk heel veel aan mijn tekenvaardigheden heb gehad bij het natekenen van skeletten, of het maken van 3D-weergaves van coprolieten – die liet ik er altijd zo natuurgetrouw mogelijk uitzien, met een bruin glansje, net als bij een verse drol.”
Onze wereld wordt niet bedreigd door een meteorietinslag. Onze wereld wordt bedreigd door onze keuzes. Als wij een toekomst willen, dan kan dit alleen door de verantwoordelijkheid te nemen.
(Uit: De laatste lente van de dinosauriërs, blz. 277)
„Veel mensen realiseren zich niet dat wij maar tijdelijk op aarde zijn”, zegt During op het terras van de Vrije Universiteit – één drankje nog voor ze straks naar Leeuwarden rijdt, waar ze recent met haar vriend en hun bijna 3-jarige zoontje naartoe is verhuisd vanuit Uppsala. „Wij hebben onszelf boven aan de voedselpiramide geplaatst, daar zijn we trots op maar in feite staan we daar op ons kwetsbaarst – zeker nu we er door klimaatverandering, vervuiling en versnippering mee bezig zijn die piramide in hoog tempo te laten instorten. Het verleden van de planeet kunnen we niet meer veranderen – de toekomst nog wel, als we ons best doen. Maar mensen zijn niet altijd even leuk, niet voor elkaar en niet voor de rest van de natuur. Nog een reden waarom ik paleontologie ben gaan studeren: dino’s zijn altíjd leuk.”
Een lievelingsdinosaurus heeft ze niet. „Dat zou net zoiets zijn als zeggen dat je een lievelingskind hebt. Ik vind een Edmontosaurus-kaak even leuk als een Triceratops-hoorn of een Oviraptor-teenkootje.”
Het mag dan ook geen verrassing zijn dat haar zoon Odin heet. „Enerzijds is het een stoere vikingnaam, voor een jongen die is geboren in Uppsala, de vroegere vikinghoofdstad. Maar natuurlijk is het óók een knipoog naar Dino. Mijn vriend en ik grappen weleens dat hij met ons als ouders óf een fossielenfan óf een enorme fossielenhater zal worden. Dus toen ik hem laatst uit zichzelf wat schelpjes zag oprapen, was ik ontiegelijk gelukkig.”